HET EGO EN DE DRAAK
Een sprookje…
Lang, lang geleden, in een land hier ver vandaan, woonde eens een koning.
Het was een beste man. Hij had goede bedoelingen met zijn land en met zijn volk, maar hij had een kenmerkende eigenschap: hij hield niet van gedoe.
Al direct nadat hij het lastige karweitje op zijn smalle schouders had gekregen, had hij besloten het handig aan te pakken. Hij had een fors aantal verhalenvertellers in dienst genomen die in de landen om hem heen mochten vertellen hoe goed het bij hem ging.
De omroepers galoppeerden in prachtige koninklijke uniformen door dorpen en steden om te vertellen hoe mooi het weer er was, hoe veel de mensen te eten hadden en hoe gelukkig iedereen was. Dat maakte het voor de Koning wel zo makkelijk. Nu hoefde hij zich met niemand bezig te houden en kwamen er geen lastige vragen. Misschien wat lichte afgunst, maar die kon hij makkelijk naast zich neerleggen.
Op een dag kwam er een handelsreiziger uit het land van de koning in een ver land. Vanaf het moment dat hij de grens over stak, keken de mensen verbaasd naar hem en begrepen niet wat ze zagen. Een reiziger uit zo’n rijk land.. en hij zag er vermoeid, hongerig en ronduit verfomfaaid uit.
En ook de handelsreiziger zelf begreep niet wat er gebeurde. Wat zagen al die mensen toch aan hem? Ze zagen er aan de buitenkant gewoon hetzelfde uit als hij, maar hij werd heel anders behandeld.
Verward reed de reiziger terug naar zijn land en vroeg een audiëntie bij de Koning aan. De koning was echter druk bezig met verhalen bedenken in zijn witte toren en de reiziger vertrok nadat hij verslag had gedaan van zijn ervaringen aan een boodschapper.
De Koning, die inmiddels zeer bekwaam was in het verzinnen van mooie verhalen, kreeg het verontrustende bericht van zijn gezant en begreep dat hem iets te doen stond.
Hij pakte zijn pen, sloot alle grenzen voor reizigers anders dan zijn verhalenvertellers, en liet zijn lakei 100 mannen aannemen.
Vol zelfvertrouwen toog hij aan het werk.
Doordat de Koning zich niet bezig hield met regeren en naar wie dan ook luisteren, had hij zich volledig kunnen toeleggen op zijn verhalen en omdat hij geen tegenspraak kreeg in zijn stille werkkamer in de toren, was hij er vreselijk goed in geworden.
Binnen een week reden de 100 nieuwe stadsomroepers op onvermoeibare hengsten in een lange colonne het land in. Ze stopten bij iedere dorpsplein en bij iedere herberg en vertelden de verhalen van de koning.
De mensen luisterden als gehypnotiseerd. De verhalenvertellers oreerden over de onmetelijke rijkdommen in de grond, over hoe goed iedereen het kon hebben en vooral dat het niet de schuld van het volk was. De verhalen schilderden zulke prachtige beelden van overvloed en blijdschap dat de mensen niet anders konden dan aan de lippen hangen van de vertellers. Natuurlijk zou het niet helemaal vanzelf gaan, maar met een beetje harder werken en vooral heel veel vertrouwen in het leiderschap van de Koning konden de mensen álles bereiken waar ze van droomden.
De Koning, ervaren als hij inmiddels was, was ook niet vergeten om een vijand in zijn verhalen in te brengen, want hij had geleerd dat angst de belangrijkste drijfveer was van zijn mensen.
Hij liet zijn stadsomroepers er dus aan toevoegen hoe belangrijk het was om te luisteren naar zijn verhalen.
Hij vertelde over de zeven vloeken die in een ver verleden op zijn land waren neergestreken: de vreselijkste hoofdpijnen, verlies van gezichtsvermogen en monsterlijke wolken met insecten. Iedereen die niet had geluisterd was op de een of andere manier eenzaam en diep ongelukkig een vreselijke dood gestorven.
De mensen luisterden graag. Niet alleen had de angst hen in zijn greep gekregen, maar het alternatief was ook te mooi om niet in te geloven.
En zo leefde het volk verder, zonder echt te beseffen dat ze niet werkelijk leefden.
Op een dag vloog er een draak over het land van de Koning.
Hij sloeg zijn reusachtige geaderde vleugels uit en brulde met een met zwavel doortrokken adem naar de angstige mensen.
Al gauw zagen de bewoners van het land dat de draak niet van plan was om door te vliegen want het gedrocht verzamelde takken, delen van rieten daken en mos om een enorm nest te bouwen op de metersdikke paleismuur, vlak bij de witte toren van de Koning.
De koning sloot zijn ramen voor de misselijkmakende geur van de draak en ging met hernieuwde moed aan het werk. In plaats van zijn volk te helpen, schreef hij nieuwe verhalen en legde er nog een schepje bovenop.
‘Luister naar de Koning, en alles komt goed!’ Riepen de stadsomroepers. De paar mensen die dachten dat de Koning het niet slim aanpakte, werden opgepakt en het land uitgegooid. Zo hoefde de Koning ze tenslotte ook geen eten te laten brengen. Dat scheelde weer gedoe. En gedoe, daar hield de Koning nou eenmaal niet van.
Het volk luisterde ademloos naar de prachtige geruststellingen en wentelde zich behaaglijk in de wetenschap dat de vijand, die de draak had gestuurd, veilig buiten de landsgrenzen werd gehouden.
Inmiddels hadden de verschoppelingen alarm proberen te slaan buiten de landsgrenzen. Ze vertelden hoe de draak alle inwoners bedreigde, maar dat de Koning niets deed om ze te helpen.
Maar wie ze het verontrustende nieuws ook vertelden, niemand geloofde hen.
Jarenlang was er verteld over de voorspoed en kracht. De zelfstandigheid van het volk en de slagvaardigheid van de Koning.
Iedereen buiten het Koninkrijk geloofde dat de grenzen op slot waren zodat ze alle rijkdommen voor zichzelf konden houden.
En zo gebeurde het dat het volk van de Koning zich vol vertrouwen verzamelde voor het paleis om meer verhalen te horen. De Koning zag de mensen in grote drommen bij elkaar staan, vlak onder het enorme nest van de bloeddorstige draak. Ergens wist hij wel dat het geen goed teken was, maar het enige wat hij wist te doen, was zich omdraaien om zijn pen te pakken en nieuwe dromen te creëren. Op datzelfde moment blies de draak zijn verzengende, vurige adem uit en verschroeide het complete volk.
En de Koning? Die leefde nog lang en eenzaam, alleen, in zijn witte toren, met als enige gezelschap de afschuwelijke draak en zijn eigen verhalen.
A fairytale…
Long, long ago, in a country far away, a king once lived.
He was a good man. He had good intentions for his country and for his people, but he had a characteristic trait: he didn’t like fuss.
Immediately after he got the difficult job on his narrow shoulders, he had decided to handle it conveniently. He had hired a large number of storytellers who were allowed to tell how well he was doing in the countries around him. The announcers galloped in beautiful royal uniforms through towns and cities to tell how beautiful the weather was, how much people had to eat and how happy everyone was. That made it so easy for the King. Now he didn’t have to bother with anyone and there were no difficult questions. Maybe a little envy, but he could easily put it aside.
One day a traveling salesman came from the king’s land to a distant land. From the moment he crossed the border, people looked at him in amazement and did not understand what they were seeing. A traveler from such a rich country … and he looked tired, hungry and downright disheveled. Nor did the traveling salesman himself understand what was happening. What did all those people see about him? They just looked the same on the outside as he did, but he was treated very differently. Confused, the traveler drove back to his country and applied for an audience with the King. However, the king was busy coming up with stories in his white tower and the traveler left after reporting his experiences to a messenger.
The King, who was now very skilled in making up beautiful stories, received the disturbing message from his envoy and understood that he had something to do. He took his pen, closed all borders to travelers other than his storytellers, and had his footman hire 100 men. He went to work confidently.
Because the King was not bussy governing and listening to anyone, he could have devoted himself fully to his stories, and because he had no contradiction in his quiet office in the tower, he had become terribly good at it. Within a week, the 100 new city announcers rode into the country on tireless stallions in a long column. They stopped at every village square and every inn and told the stories of the king. People listened hypnotized. The storytellers talked about the immeasurable riches in the ground, how well everyone could have it and, above all, that it was not the people’s fault. The stories painted such beautiful images of abundance and joy that people could not but hang on the storytellers’ lips. Of course it wouldn’t go by itself, but with a little bit more work and especially a lot of confidence in the leadership of the King, people could achieve everything they dreamed of.
The King, experienced as he was now, had also not forgotten to bring an enemy into his stories, for he had learned that fear was the main motive of his people. So he added to his town announcers how important it was to listen to his stories. He spoke of the seven curses that had settled on his land in a distant past: the most terrible headaches, vision loss and monstrous clouds of insects. Anyone who had not listened had somehow died terribly lonely and deeply unhappy. People liked to listen. Not only had fear gripped them, but the alternative was too good not to believe. And so the people lived on, without really realizing that they were not actually living.
One day a dragon flew over the land of the King. He spread his giant veined wings and roared with a sulfur-filled breath at the frightened people. Soon the inhabitants of the land saw that the dragon had no intention of flying because the monster gathered branches, parts of thatched roofs and moss to build a huge nest on the meter-thick palace wall, near the white tower of the King .
The king closed his windows to the dragon’s nauseating scent and went to work with renewed courage. Instead of helping his people, he wrote new stories and went the extra mile. “Listen to the King, and everything will be fine!” Shouted the city announcers. The few people who thought the King was not smart about it were arrested and thrown out of the country. That way, the King did not have to bring them food. That saved hassle again. And the King simply didn’t like that. The people listened breathlessly to the wonderful reassurances and wallowed comfortably, knowing that the enemy who had sent the dragon was kept safely outside the country’s borders.
Meanwhile, the outcasts had tried to sound the alarm outside national borders. They told how the dragon threatened all inhabitants, but that the King did nothing to help them. But no matter who they told the disturbing news, nobody believed them. For years there was talk about prosperity and strength. The independence of the people and the decisiveness of the King. Everyone outside the Kingdom believed that the borders were locked so that they could keep all riches to themselves. And so it happened that the people of the King gathered confidently in front of the palace to hear more stories.
The King saw the people gathered in great crowds, just below the enormous nest of the bloodthirsty dragon. Somehow he knew it wasn’t a good sign, but all he could do was turn around to get his pen and create new dreams. At the same time, the dragon exhaled its torrid, fiery breath and scorched the entire population.
And the King? He lived long and lonely, alone, in his white tower, the only company with the hideous dragon and his own stories.